Op zeven kilometer en vierhonderdtwintig meter van onze voordeur ligt, diep verscholen in de bossen, het hondenlosloopgebied. Dit paradijs voor viervoeters hoort op precies vijf kilometer te liggen, maar door het centrum van ons dorp kunnen zich tijdelijk alleen voetgangers wurmen. Het is flink omrijden voor ons geblazen dus, maar dat hebben we er graag voor over. Een hond, zoals de onze, die gek is op loslopen, gun je dat gevoel van vrijheid van harte.
Het is verbazingwekkend rustig in het hondenlosloopgebied. Haast onverklaarbaar voor een zondag met stralend weer. Het duurt even voordat het tot ons doordringt dat het Moederdag is. Moeders zijn op deze dag iets belangrijker dan honden. Dat begrijp zelfs ik.
De eerste mens die we na een half uur tegen het lijf lopen, is een hard roepende vrouw. De tweede mens – tien meter verderop – een iets oudere man. Ze blijken, zo merken we al snel, bij elkaar te horen. Willem is foetsie. Willem is een zeven maanden oude, zwarte labradoodle. De dame belt naar het thuisfront om te melden dat Willem mogelijk, heel misschien, maar niet zeker een ietsepietsie verdwaald is en dat ze hem snel zullen vinden. De uitdrukking op haar gezicht laat echter zien dat ze er een zwaar hoofd in heeft om Willem deze zondag nog in de armen te kunnen sluiten.
We hebben het te doen met mensen die hun hond kwijt zijn. Onze vorige twee Schotse collies zijn ook wel eens tijdelijk onvindbaar de hort op geweest. Je wilt graag helpen op zo’n moment van ultieme stress, maar wat voor zinnigs kun je doen?
De dame blijft driftig ‘Willém, Willém, Willém’ roepen, maar dat zet bar weinig zoden aan de dijk. We verzekeren het duo dat wij onze beperkte speurcapaciteiten in gaan zetten om Willem op te sporen terwijl we onze wandeling voortzetten.
‘Als we hem vinden, zullen we hem aanlijnen’, roepen we tweestemmig om de spanning uit de lucht te halen en het tweetal een sprankje hoop te geven.
Een dikke drie kilometer lopen we verder. We naderen het poortje van de uitgang van het hondenlosloopgebied. We ontwaren iets zwarts met krullen.
‘Willem!’, roep ik. Willem komt kwispelend op me af. Ik geef hem water te drinken en lijn hem aan. Onze hond Yessie likt Willem hartstochtelijk over zijn natte snuit.
‘Eén kleinigheidje schiet me op dit heugelijke en dankbare moment wel te binnen’, zeg ik tegen mijn vrouw. ‘Het was wel handig geweest als we het telefoonnummer van die vrouw even gevraagd hadden.’