Utrecht zal ongetwijfeld een wonderschone stad zijn, maar ik had nog nooit de behoefte gevoeld om de Domstad met een bezoek te vereren. Ik snap het openbaar vervoer niet en ik heb een hekel aan autorijden. Dan kom je niet ver in het leven. Op en neer naar Utrecht is voor mij een wereldreis.
Mijn jongste schoonzus – die trouwens ook niet meer echt piep is – had een kaartjes voor een lezing van Maarten van Rossem. Of ik zin had om haar naar Utrecht te vergezellen. Nu kan ik zowel mijn schoonzus als Maarten heel goed velen zodat ik te kennen gaf onder één voorwaarde wel mee te willen. Ik zou trakteren op mijn charme en op koffie als mijn schoonzus het vervoer van die wereldreis voor haar rekening wilde nemen. De deal werd gemaakt.
Een dag voor vertrek meldde ze me dat haar auto de geest had gegeven. Paniek in de tent. Meer voor mij dan voor haar, want ik zou nu moeten rijden. Ik sliep amper die nacht.
’s Morgens schrobde ik het grootste vuil van onze Toyota, reserveerde een plek in een parkeergarage en tikte bibberend het adres daarvan in het navigatiesysteem. Meer kon ik niet doen om de stress een beetje te reduceren. Ik zou tweehonderd kilometer vol aan de bak moeten.
Voordat ik mijn schoonzus op ging halen, stapte ik nog snel – voor de derde keer die dag – onder douche in de hoop dat daarmee het meeste angstzweet verdwenen was.
De heenreis was minder dramatisch dan ik waar ik bang voor geweest was. De drukte viel alleszins mee en mijn schoonzus kwebbelde er enthousiast op los. Ik raakte er zowaar bijna zen van. Maarten bleek leuk en interessant te zijn en toen we na afloop de zaal verlieten, begreep ik niet waarom ik me altijd zo opfok voor dit soort avonturen. Ik had beter moeten weten. De dag was nog niet voorbij.
De nummerplaat van mijn auto werd – toen we de parkeergarage wilden verlaten – niet herkend. Toen ik uiteindelijk met het zweet in mijn handen uit het ondergrondse doolhof ontsnapt was, weigerde de navigatie dienst. We zwierven een kwartier door het centrum van Utrecht voordat we een stuk weg ontdekten waarvan we hoopten dat het de toegang tot de snelweg was. Soms hoop je tegen beter weten in.
Midden in de nacht kwam ik thuis. Mijn vrouw was nog op.
‘Hoewel het geen weekend is, heb ik toch een biertje voor je gehaald, want het zal wel spannend voor je geweest zijn’, zei ze liefdevol.
‘Ach, het viel heel erg mee hoor’, antwoordde ik. Ik geloof dat mijn stem een beetje trilde.
Een minuut later was het flesje bier op.