Ik las in de krant dat door het smelten van de poolkappen de regenbuien steeds talrijker zullen worden.
Er werd een schrikbarende toename van zestig procent voorspeld in de loop van deze eeuw.
Zelf zal ik het ergste met een beetje geluk niet meer mee maken. Over enkele weken kan het grote aftellen beginnen.
Dan hoef ik volgens mijn net binnengevallen pensioenoverzicht nog maar negen jaar naar mijn werkgever te fietsen om maandelijks mijn schamele salaris te incasseren.
De weer-of-geen-weer fietsers, waartoe ik mezelf met gepaste trots toch maar reken, menen dat ze buitenproportioneel veel water op hun bolletje krijgen.
De autorijders roepen altijd dat we overdrijven en dat het met dat regenen allemaal enorm meevalt.
Ja, als je lekker droog zit, is het makkelijk praten.
Omdat ik als kind tamelijk achterliep wat zindelijkheid betrof en het bedplassen een paar jaar te lang beoefende, heb ik een redelijke aversie tegen alle soorten van water en vocht ontwikkeld.
Als het KNMI door laat schemeren dat het héél misschien best wel eens alarmcode lichtroze zou kunnen worden dan heb ik mijn regenpak al binnen handbereik.
Maar zelfs in zo’n outfit probeer ik elk spatje water te ontwijken.
En dus schuilde ik op de terugweg van mijn werk achtereenvolgens onder een afdakje van een boerderij, onder een viaduct van de A2 en onder de overkapping van het tuincentrum dat op net geen honderd meter van ons huis ligt.
Ik heb het écht niet op nattigheid.
Bij die laatste schuilstop werd ik verrast door een bijzondere vertoning.
Een dame van ongeveer mijn leeftijd stond op haar dooie gemak een boek te lezen terwijl de regendruppels langs haar poncho een weg naar beneden vonden en een keurig meertje rond haar voeten vormden.
Met een gecamoufleerde blik ontwaarde ik de titel: De kunst van het rijden in de regen.
Het geweldige boek van Garth Stein had ik onlangs zelf gelezen. Ik vond dat ik het vanwege dat literaire pareltje niet kon maken om géén gesprek aan te knopen.
Al na een paar minuten geanimeerd gekeuvel vroeg ze me of ik misschien trek had om bij haar thuis spaghetti te komen eten. Ze had genoeg voor twee zei ze.
Nu ben ik wel ooit op mijn achterhoofd gevallen maar dat heeft weinig schade aan mijn alertheid tot gevolg gehad.
Het kwam me niet slecht uit dat ik een minuscuul zonnestraaltje in de verte ontwaarde. Ik spurtte er vandoor.
Thuisgekomen tilde ik de deksel van de pan die op het gasfornuis stond. De twee zalmmoten die ik had verwacht aan te treffen, schitterden door afwezigheid.
‘Sorry, het is er nog niet van gekomen’, riep mijn vrouw vanuit de woonkamer.
‘Maakt niet uit’, zei ik vrolijk, dan gaan we toch gezellig uit eten. Ik heb ineens wel zin in Italiaans’.