Af en toe laat ik mezelf uit. Het centrum van ons dorp ontwijk ik sinds de boekhandel er verdwenen is. Op mijn achtste kocht ik daar mijn eerste boek en op mijn drieënzestigste mijn laatste. In gedachten verzonken was ik een paar straten te ver doorgelopen en plotseling zag ik mezelf weerspiegeld in die bekende winkelruit. Het was pijnlijk om binnenin kasten, stoelen en kleden te ontwaren. De vertrouwde boekhandel was omgetoverd tot een woonwinkel. Er tuurde ook een oudere dame door het raam naar binnen. We stonden keurig een eindje uit elkaar. Ze draaide haar hoofd mijn kant uit.
‘Was hier vroeger geen boekhandel?’, vroeg ze verbaasd.
Ik vind zo’n vraag best lastig. Je kunt bijna geen goed antwoord geven met een ontkennend ‘geen’ in de vraagstelling. Er was natuurlijk wél een boekhandel geweest. Ik moest dit taalkundig even door mijn brein laten verwerken. De dame was van het ongeduldige soort en wachtte mijn reactie niet af.
‘Ik ben zeker tien jaar niet meer in het dorp geweest, maar ik moest hier zijn vanwege mijn broer. Dan kon ik ook wel vlug een boek kopen, dacht ik bij mezelf.’
Het verband ontging me totaal, maar ik knikte in de hoop dat ik zo een beetje begripvol overkwam.
‘Mijn kinderen kochten vroeger hier hun schoolboeken. Het lijkt me sterk dat ik me vergis. Ze zaten op het Hertog Jan College. Kent u die school?’
Als mijn broekzak, dacht ik. Daar had ik jarenlang leerstof opgeslurpt die totaal verdwenen of heel diep weggezakt was. Ik knikte maar weer.
‘Potverdrie, nu zie ik het’, riep ze enthousiast. ‘Jij bent Miesje Huibers uit de Hertog Ottostraat. Dat ik jou hier nog tref op mijn achtentachtigste. Lees je nog steeds zoveel?’ Ze was van de herkenning driftig aan het tutoyeren geslagen. Zelf had ik werkelijk geen flauw idee wie deze vrouw kon zijn op wie ik blijkbaar ooit indruk had gemaakt.
Ze draaide zich nog een paar graden meer naar me toe, zodat ik een prima zicht had op de gehele voorkant. Ze zag er nog kwiek uit voor haar leeftijd.
‘Kijk nou eens goed.’ Ze zag de frons op mijn voorhoofd. ‘Ik ben het. Dora!’
Er ging zelfs geen lampje van vijf watt bij me branden, maar ik knikte opnieuw. De knikkenteller stond nu op drie.
‘Jammer dat die mooie boekhandel weg is’, ging ze onverdroten verder. ‘Heel leuk om je weer eens te zien. Onvoorstelbaar hoe vaak je boeken kwam ruilen bij ons in de jeugdbibliotheek. Stiekem kreeg je altijd een extra boek van me mee. Je had het maar getroffen met een buurvrouw als bibliothecaresse.
Het kwartje had lang klem gezeten, maar viel nu snel en recht naar beneden. Ik vroeg Dora of ze zin had om mijn jeugdboeken van Pim Pandoer en Arendsoog in mijn biebje te komen bekijken. Ze had er meteen oren naar, maar het kopje koffie dat ik aanbood, sloeg ze resoluut af. Ze beliefde liever een glaasje port.
Het was jammer van die anderhalve meter, want anders waren we gearmd op weg gegaan naar het verleden.