Uit de bocht

Ik spitste mijn oren en draaide me razendsnel om. De twee puddingbroodjes met bonuskorting die ik net uit de koeling had gegrist, liet ik uit mijn handen vallen.
“Hoe bevalt je nieuwe mini?”, was vanachter me te horen geweest.
“Helemaal top”, kwam het uit de mond van een heer op leeftijd. Een ongeveer even oude man, die naar ik vermoedde de vraagsteller was, knikte enthousiast. Toch had die blijkbaar geen behoefte aan verdere details want hij maakte met zijn winkelkarretje vaart richting brie en camembert.

In gedachten was ik veertig jaar terug in de tijd.
Iets te vaak had ik op moeten komen draven. De negende examinator gaf mij net als de voorgaande acht een hand.
“Tot de volgende keer”, zei ik.
“Er komt voor u geen volgende keer, u bent geslaagd. Proficiat met uw rijbewijs.”

Voor de Mini Cooper 1000 had ik anderhalf jaar kunnen sparen. Vierhonderdvijftig gulden en twaalf cent had ik bijeen gesprokkeld. Na de aankoop had ik nog twaalf cent over.
Op een vrijdagmiddag in augustus 1977 reed ik mijn pronkstuk bij mijn ouderlijk huis voor.
Omdat ik vond dat auto’s een naam moesten hebben, had ik die van mij naar de acteur uit High Noon en Mr. Deeds Goes to Town genoemd.
“Zal ik jullie met Gary Cooper naar de camping brengen?”, vroeg ik mijn ouders.
“Nee, dank je beleefd”, antwoordde mijn vader, “mijn vertrouwen in je rijkunst is nog niet dermate optimaal dat ik voornemens ben om je aanbod in overweging te nemen.”
Mijn moeder was altijd wat korter van stof.
“Leuk”, antwoordde ze en stapte aan de verkeerde kant in. We hadden thuis nooit een auto gehad.
De rit van negen kilometer ging over landweggetjes. Bij de eerste grote flauwe bocht merkte ik dat Gary niet echt lekker bijstuurde. Midden in het weiland kwamen zeven koeien kijken wie er zo spontaan op bezoek was gekomen.

Eind december durfde mijn moeder voor de tweede keer in te stappen. Ze moest naar de grote stad. Het had flink gevroren en strooien was in die tijd nog een ondergesneeuwd kindje. Bij een op rood springend verkeerslicht bleken de kleine bandjes niet van superieure winterkwaliteit te zijn.
“Hou je vast moeder”, waren mijn laatste woorden voordat ik tegen de auto voor ons knalde. Ik zag mijn voorbumper voorbij vliegen. Zonder die bumper ging het rijden daarna gelukkig ook nog prima.

Net na Nieuwjaar slaagde onze tweeënzestigjarige buurvrouw voor haar examen. Ze was vierentwintig keer op geweest. Zeker zes examinatoren die haar in de auto hadden gehad, waren met langdurig ziekteverlof. Ze wilden haar bij het CBR niet meer zien. Ze kreeg haar rijbewijs zodat ze eindelijk van d’r af waren.
Om vijf uur ’s middags had ze haar eerste privéritje erop zitten. Onder het waakzame oog van de buurman was het haar gelukt om vier blokken schadevrij te blijven.
Bij thuiskomst moest ze achteruit inparkeren. Ze gaf vol gas. Mijn Mini Cooper 1000 bleek daarna total loss te zijn. En zo kon ik Gary binnen het half jaar ter grave dragen.
Van de sloper ontving ik vijfentwintig gulden. Omdat hij mijn pijn voelde, kreeg ik ook nog een tegoedbon voor een accu.

In de Albert Heijn was ik nog steeds veertig jaar terug in de tijd. Als ik emotioneel word, begin ik in mezelf te praten.
Bij de zuivelproducten sprak een bejaarde dame me aan.
“Ik begrijp het, het is altijd verschrikkelijk om een dierbare te moeten verliezen.”
Ik keek haar vragend aan.
“Dat Gary moge ruste in vrede”, zei ze toen zachtjes.