Tijd heeft vleugels

‘Kijk’, zei mijn vrouw en ik keek, maar zag niets. Haar hand was te groot. Het bleek een paar tellen later een minuscuul fotootje te zijn. Ze had het ergens uit een trommeltje opgeduikeld. ‘Is het familie van je?’, vroeg ze.
‘Dat kun je wel zeggen’, antwoordde ik. ‘Je kent ze alle drie erg goed, maar jij was toen nog niet de helft van mijn lengte. Misschien zat je zelfs nog wel aan de navelstreng.’

De jaren gaan onwaarschijnlijk snel. Op de rem trappen is in het ontwerp niet ingebouwd. Tijd heeft vleugels en geen teugels. Dik zestig jaar geleden vereeuwigde een onbekende fotograaf mijn moeder, mijn vader en mij samen in één beeld. Het is waarschijnlijk de enige foto waar we met z’n drieën opstaan. Over een paar weken is mijn vader al weer tien jaar dood. Mijn moeder stierf anderhalf jaar later. Het voelt als gisteren. Ik heb geen idee waar de jaren gebleven zijn. Een decennium lijkt soms slechts één diepe zucht.

De tijd is een wonderlijk fenomeen. Naarmate je ouder wordt, gaat ie sneller. Subjectieve tijdsversnelling heet dat. Ik heb gelukkig goede genen zodat ik misschien nog wel drie diepe zuchten te gaan heb. Drieënnegentig moet te halen zijn. Mijn opa werd zevenennegentig. Een paar maanden geleden stierf een zus van mijn vader. Bijna had ze mijn grootvader ingehaald. Vorige week stierf er een andere tante. Drieënnegentig was ze. Van de veertien kinderen uit mijn vaders gezin leven er nu nog tien. De jongste ervan zit al dichter bij de tachtig dan bij de zeventig.

Onsterfelijk is niemand. Gaan doen we allemaal. Als dat rustig op hoge leeftijd in je slaap gebeurt – zoals bij twee mijn oude tantes – dan mag je daar vrede mee hebben. Droevig is het altijd, maar mooier kun je het niet krijgen. Ik teken ervoor. Geweldig lieve mensen waren die tantes. Mijn grootvader en grootmoeder hebben een dozijn plus twee aardige en humoristische kinderen op de aarde gezet. Mijn opa was gezegend met een geweldig komisch talent en mijn oma was de sociaalste en liefste vrouw uit de wijde omtrek. Iedereen in het dorp kende mijn grootouders. De combinatie van die genen zorgde voor een heerlijk nageslacht.

Over precies twee weken breng ik weer een bezoekje aan de begraafplaats. Ik kom daar vaker, maar die dag met een speciale reden. Ik maak eerst het bekende rondje. Mijn schoonvader, tantes en ooms, een neef, een nicht en mijn grootouders. Het graf van mijn vader en moeder bewaar ik voor het laatst. Tien jaar geleden stond ik voor het eerst op die plek. Het was een prachtige dag in mei. Bij de laatste woorden van de priester begonnen er vogels te fluiten. Mijn vader hield van vogels. Op het graf prijken de portretten van mijn vader en moeder. Ik zal in hun ogen kijken. Ze zullen voelbaar dicht bij me zijn.

Nog drie keer diep zuchten en dan zijn we dertig jaar verder. Dan zal ik ook op die begraafplaats liggen. Tot die tijd zal ik trots blijven op de familie waar ik uit voort ben gekomen. Lieve mensen. Mensen met humor. Ik zal proberen om vriendelijk voor anderen te blijven en de kwinkslag in ere te houden. Je leeft indachtig de genen die je mee hebt gekregen. Ik ben blij met mijn genen. Er zitten wat krasjes op en deuken in, maar ik zou ze voor geen goud willen ruilen voor andere.