Mijn vrouw was van d’r fiets gekukeld en onze hond had op een nieuwe acrobatische sprong geoefend. Ik bleek de enige van ons drieën te zijn die nog redelijk rechtop lopend aan het weekendje Zeeland kon beginnen.
De lange heenreis werd na een goede honderd kilometer onderbroken zoals we elke reis onderbreken. Voor een bakje zelf gezette koffie langs de snelweg. Een zitje ontbrak op de parkeerplaats. Vanwege de regen was dat geen ramp zodat we gezellig in de auto konden blijven.
Het bleek dat we voor de eerste keer in vijfendertig jaar de koffiemokken en lepeltjes waren vergeten in te pakken. Ik sjokte naar de benzinepomp om kartonnen bekertjes te halen. De lepeltjes vergat ik. Maar een rechterwijsvinger roert natuurlijk ook prima. Wel pijnlijk zo’n blaar achteraf maar er zijn ergere dingen in het leven.
In Veere duurde het op zaterdag ruim anderhalf uur voordat we twee stoelen op een terrasje had weten te veroveren. Net dat weekend werd er een muziekspektakel georganiseerd. Nog een geluk dat onze hond liever op de grond ligt. Soms zit het gewoon mee.
In Domburg scheen de zon een half uurtje. We profiteerden daar direct van en ploften buiten neer bij een eetgelegenheid. Tijdens het verorberen van mijn pannenkoek scheurden er honderdachtentwintig oldtimers op veertig centimeter van mijn bord. Altijd gezellig een beetje leven in de brouwerij.
Op zondag deden we stoer en namen geen regenjassen mee naar Vlissingen. We probeerden op de boulevard windkracht acht te verslaan en trotseerden de druppels die natuurlijk toch vielen. Onze truien waren na drie minuten doorweekt maar we genoten van de rust omdat geen mens het in zijn hoofd had gehaald om naar buiten te gaan.
Aan de zee gaf onze spiegelreflexcamera ’s avonds de geest. Geen ramp natuurlijk want van een mooie ondergaande zon bleek toch geen sprake te zijn. De hoofdpijn en de koorts die ik daarna kreeg, vielen reuze mee want zoiets kan altijd erger als je een beetje pech hebt.
Voldaan gingen we naar bed voor een laatste heerlijke nachtrust.
‘Mooi toch, zo’n lekker weekendje weg’, dacht ik toen ik de trouwring van mijn vinger wilde schuiven. Een trouwring die er niet meer zat. Na drie uurtjes gemotiveerd rondkruipen, trokken we de pijnlijke conclusie dat de ring in het gehuurde huisje niet opgespoord kon worden. Waarschijnlijk was die inmiddels ergens in Engeland aangespoeld. Of ingeslikt door een haai. Onze fantasie kent zelfs dan geen grenzen.
Toen we de volgende dag eindelijk thuis waren, kwispelde de hond weer als vanouds en maakte mijn vrouw een heerlijke pan nasi. ‘Wat heb ik het het toch getroffen’, dacht ik toen ik op de bank plofte en een deken over me heen trok.
In mijn koortsdroom hoorde ik duizenden Zeeuwen roepen: “fijn dat je er was.”
“Dat vind ik nou ook”, zei ik beleefd, “maar de volgende keer gaan we toch maar weer naar Texel.”