Mijn achterwerk is behoorlijk aan erosie onderhevig. Zeker in vergelijking met de rest van mijn toch wel aardig intact gebleven lichaam. Zo’n slijtage op die plek ontstaat natuurlijk niet spontaan. Om te beginnen heb ik een kantoorbaan, waarbij het niet de bedoeling is om parmantig uren door de gangen te flaneren om de bilspieren aan te spannen. Daarnaast zoek ik in mijn middagpauzes meestal een bankje in het park op, zodat mijn onderkant twintig minuten lang pijnlijk met hardhout in aanraking komt.
Ook ‘s avonds bij mij thuis is de kans erg groot dat je me op een oncomfortabel zitmeubel aantreft. En de keren dát ik beweeg, drukt mijn derrière op een te hard zadel.
Het gros van de tijd breng ik dus in een ongezonde houding door en zorg maar bar slecht voor het gebied tussen mijn bovenbenen en mijn onderrug. Nee, het plezante is er daaronder echt wel vanaf. Als ik overeind kom, meen ik soms een scheurgeluid tussen de bilnaden te horen. Puur van slijtage. Het is echt armoe troef aan het worden.
Het werd de hoogste tijd om het zitvlak voor verdere instorting te behoeden. Maar verzin eens iets dat tot een behoorlijk resultaat leidt. Ik heb geen zwemdiploma, ben te zwak in de polsen voor gewichtheffen en kan het zweefvliegen, vanwege mijn angst voor grotere hoogtes dan trottoirs, ook wel op mijn gevoelige buik schrijven.
‘Wat denk je van yoga?’, opperde mijn vrouw.
‘Draai je eens om’, zei ik.
Ik was meteen overtuigd. Zo kon het er bij mij, met de juiste inspanning, dus ook uit gaan zien. De zonnegroet, de slapende hond, de rijzende ster of hoe al die yogahoudingen ook mochten heten, zouden bij mij, op de plek waar nu de focus op lag, strakheid, schoonheid en spiermassa bewerkstelligen. Maar helaas ging het later die avond, bij de eerste met zwier uitgevoerde houding, al pontificaal mis. Mijn vrouw stormde ons tot yogaruimte omgedoopte bibliotheekje binnen.
‘Mijn hemel, wat ben jij aan het doen?’
‘Ik vermoed’, antwoordde ik, toen ik weer lucht kreeg, ‘dat ik de brullende aap aan het lijstje van yogahoudingen heb toegevoegd.’
‘Dat yoga lijkt me toch iets te hoog gegrepen’, zei ze. ‘Ik weet anders wel een paar andere oefeningen die maken dat je kont in no time de concurrentie met die van elke willekeurige Chippendale weer aankan.’ Ze keek er erg zwoel bij.
‘Waar dacht je aan’, vroeg ik. Ondanks de pijn grijnsde ik van oor tot oor.
Ze haalde diep adem en zei met hese stem: ‘Nou, ik dacht aan wat lichaamsbewegingen waar je, hoewel het erg lang geleden is, plezier aan zult beleven.
‘Zoals?’ Ik had het niet meer.
‘Nou, zoals grasmaaien en stofzuigen.’