Hij was minstens anderhalve keer groter dan de rest van de klas. Zowel in de lengte als in de breedte. Simon was niet alleen vanwege zijn imposante postuur een buitenbeentje. Hij stotterde meer en vaker dan Demosthenes, Claudius en Erben Wennemars samen en hij zag ook nog eens verschrikkelijk slecht. Zijn beide ouders en één van zijn zussen waren blind en hij had het relatieve geluk dat hij dankzij enkele rigoureuze optische ingrepen nog iets van de wereld kon zien. Maar zielig doen en klagen kwamen niet in zijn woordenboek voor.
Simon was met afstand het aardigste en vriendelijkste klasgenootje dat ik op de lagere school had. In tegenstelling tot de branieschoppers die wij waren, vocht hij niet, schold hij nooit en viel hij de meisjes niet lastig. Hij botste wel eens tegen ze op maar dat was hem vanwege zijn beperkte blikveld niet kwalijk te nemen. Simon had naast het stotteren nog een ander probleem met zijn uitspraak.
Bij spatader, sportwagen, speelgoed, spachtelputz en sprinkhanenplaag was er geen vuiltje aan de lucht maar als de letters s en p aan het eind van een woord verwacht werden dan ging het faliekant mis. De wesp was een ware kwelling voor hem.
“Nee Simon, geen weps verdorie maar wesppp!”, brieste de meester die in een straal van twintig kilometer bekend stond om zijn ongeduldige inborst.
“Ja meester, ik werd gisteren gestoken door een wèwèwè…..weps”
Geen van ons haalde het in zijn hoofd om hem uit te lachen. Simon was gewoon veel te aardig. Zo aardig als hij groot was.
Vijftig jaar geleden werden we ineens twaalf jaar oud en verdwenen we van het schoolplein en uit elkaars leven. Ik denk nog regelmatig aan Simon terug. Ik heb namelijk zelf ook paar onbegrijpelijke missers in mijn tongval zitten. Twee springen er tamelijk heftig uit en daar zit ik eigenlijk behoorlijk mee.
“Wat ik het lekkerste toetje vind?……nou ja, eigenlijk is dat wel….euh.. griesmeelpudding.”
Dat is echter een grove leugen als antwoord op een simpel vraagje maar ik kan de naam van mijn favoriete puddinkje met geen mogelijkheid correct uit mijn keel krijgen. Ik weet op voorhand dat ik mijn tong op drie plaatsen breek als ik het zou proberen. Ik ben absoluut niet in staat om zonder zes aanlopen en even zoveel pauzes het woord tot iets te fabrieken dat in de buurt van de reguliere uitspraak komt. Bavarois zal altijd een uitspraakbrug te ver voor me blijven. Toch kan ik daar wel mee leven. Met moeite, maar het lukt.
Dat andere is pas een échte ramp. Het betreft de titel van een verhaal van Stephen King en dat maakt het drama voor iemand als ik natuurlijk des te groter.
Omdat ik er altijd van overtuigd was dat ik de enige ziel op deze wereld was die ermee worstelde, durfde ik nooit te laten merken dat ik het verhaal gelezen of de film gezien had.
Ik hield het altijd maar op The Green Mile, Misery of Carrie als de schrijver op een onbewaakt ogenblik ter sprake kwam.
Vanmiddag ben ik dan onverwacht dit levensgrote trauma kwijtgeraakt.
“Ken je dat geweldige verhaal van Stephen King?”, vroeg ze me op kantoor.
Ik noemde er drieëntwintig maar ze bleef haar hoofd schudden. Ik wist nog één titel maar ik zag de bui al hangen. Ik zweeg. Ik had het lef niet. Ze moet de wanhoop van mijn gezicht afgelezen hebben. Toen zag ik bij haar hetzelfde. Ik knikte haar bemoedigend toe.
Zachtjes fluisterde ze met een blos op haar wangen: “Ik bedoel de she..sjok,…de..jam…stok…., de sjo…sjam.”
“Dat ken ik zeker”, onderbrak ik haar met compassie, “inderdaad schitterend. Mooie film ook.”
Ze zag de waarheid in mijn ogen. Ik in die van haar. We glimlachten naar elkaar. Wat een geweldige opluchting voor ons beiden om te ontdekken dat we hier nooit meer alleen in zouden staan.
Ik ben benieuwd of Simon The Shawshank Redemption ooit gelezen heeft. Dolgraag zou ik het hem een keer willen vragen.