Sammy de kanarie

Mijn eerste huisdier kreeg ik op mijn zevende. Het was een karper die bij ons in de regenton was beland. Ik noemde hem Snoekje. In de ijskoude winter van 1963 vergat mijn vader een wak te slaan. Snoekje werd half december een diepvriesvis. Diepbedroefd was ik.

Om de pijn van mijn kinderhartje te verlichten, kocht mijn vader een klein wit konijntje. Ik noemde hem Snuffel. Voor Snuffel werd in de tuin een hok getimmerd dat in een villawijk niet had misstaan. Ik sneed ganzentongen voor hem en gaf hem ook bergen ander konijnenvoer.
Er was me verteld dat hij flink moest eten. Snuffel werd met de dag dikker.
“Weggelopen denk ik”,  zei mijn vader tegen het einde van 1964.
Ik was opnieuw diepbedroefd. Het kerstdiner smaakte me écht niet.

Pas toen Sammy bij ons kwam wonen, bloeide ik als negenjarige weer een beetje op. Mijn ouders ontdekten in dat jaar dat ik kleurenblind was. “Je kunt een gele kanarie echt geen Blackie noemen”,  had mijn vader gezegd. Na Snoekje en Snuffel werd het dus maar Sammy. Dat hij dankzij Ramses Shaffy een jaar later onsterfelijk zou worden, wist ik toen nog niet.
Sammy was meegebracht in een klein houten kooitje. Sammy moest in het schuurtje. Na school zat ik uren bij hem. Hij wist alles van me. En ik van hem. Dat hij claustrofobisch was bijvoorbeeld. Dat kooitje was echt veel te klein. Hij moest ruimte hebben. Dat kon je aan zijn droevige oogjes zien.
Ik opende het deurtje en Sammy vloog het schuurtje rond. Zo vrij als een vogeltje. Na een half uurtje verzocht ik hem vriendelijk weer in zijn onderkomen plaats te nemen. Maar Sammy was iets te slecht getraind. Sammy wilde niet luisteren. Sammy zag wel de openingen bij de dakpannen van het schuurtje. Hij vloog de ultieme vrijheid tegemoet.
Bij de buren hoorde ik de poes miauwen. Op oudejaarsdag 1965 was ik weer diepbedroefd.

Toen kwam er een hond. Mijn jongensdroom. De Drentse patrijshond van mijn grootmoeder had een kortstondige affaire met de poedel van de buurman gehad. Uit het nestje van drie kregen wij de zwart-witte.
“Hij heet Speedy”,  zei mijn moeder. Ik voelde me diepbedroefder dan ooit en begon te huilen. Ontroostbaar was ik.
“Waarom toch manneke?”,  vroegen mij ouders die me twee dagen lang niet stil wisten krijgen.
Snikkend gooide ik het eruit: “Omdat al mijn dieren die met een S beginnen doodgaan.”

Speedy werd stokoud.

Gespleten

De gespleten uil

Meeuw

De meeuw op één poot

Kip

Als een kip zonder kop