Op mijn vierde leerde mijn vader me schaken. Toen ik zeven was, versloeg ik hem. Hij hield van ongeloof een half minuutje op met ademen, glimlachte toen en fietste met me naar de jeugdschaakclub. Mijn sportcarrière kreeg een vervolg want voetballen deed ik al.
Op een warme zondag in mei zat er een meisje in het schaakteam van de tegenstander. Meisjes zag je niet veel achter zo’n bord met vierenzestig velden. Ze moest tegen mij. Ik had wit en zij had zwart. Ik wist niet zo goed met meisjes om te gaan. Dat het belangrijk was om ze in hun waarde te laten, besefte ik nog niet. Ik was jong en meedogenloos. Binnen drie minuten en vier zetten had ik haar gevloerd: herdersmat!
Ze was er ingestonken op het derde bord. Een smerig spelletje van mijn kant. Ze huilde bittere tranen en kreeg van de leiding een ijsje als troost. Mijn overwinning had een vieze bijsmaak: ik had ook liever een ijsco gehad.
Ik schaakte jarenlang in teamverband maar stopte ontgoocheld op mijn zestiende. Tijdens het jaarlijkse schooltoernooi trad ik met misplaatst zelfvertrouwen aan tegen een twee jaar oudere eindexamenleerling. Hij veegde me van het bord en werd later internationaal meester. Het meisje van het herdersmat had – zonder dat ze het wist – haar snoeiharde revanche. Ik stampvoette in een hoek van het schaaklokaal en nam me voor om nooit meer een loper, paard of toren aan te raken. Laat staan een pion.
In het jaar dat ik mijn schaakbordje bij het grofvuil neerzette, vond in Reykjavik de strijd om het wereldkampioenschap tussen Boris Spassky en Bobby Fischer plaats. Het was 1972. Je moest het als liefhebber van de krant en een beetje van de tv hebben want internet was toen zelfs nog geen flard van een idee. Maar ik had mijn kont tegen de krib gegooid er liet de tweestrijd aan me voorbijgaan.
Zesenveertig jaar later kreeg ik een DVD door een collega overhandigd.
‘Iets voor jou?’, vroeg hij.
‘Dacht het wel’, antwoordde ik.
Wij zijn niet zo van de volzinnen.
Maandenlang lag Pawn Sacrifice stof op te doen naast ons prullerige tv-tje. Tijdens een onweersbui op zondag duwde ik de film eindelijk maar eens in het gleufje van de onlangs gekregen speler. Nu maar hopen dat het ding het zou doen. Na een stief kwartiertje had ik het met horten en stoten aan de praat.
Ik heb twee uur vol fascinatie zitten kijken. Bij tijd en wijle zelfs volkomen gebiologeerd. De Amerikaan Bobby Fischer was behoorlijk van het padje, maar wel de geniaalste schaker aller tijden. Tobey Maguire speelt hem grandioos en Liev Schreiber als Spassky is absoluut overtuigend. Beide acteurs spelen de stukken van het bord. Pawn Sacrifice is een film waar ook de niet-schaker van zal genieten. Het tijdsbeeld, de spanning tussen de Amerikanen en de Russen, het paranoïde gedrag van Bobby Fischer en de krankzinnige strijd om de wereldtitel komen schitterend in beeld. Als Boris Spassky na een verloren partij gaat staan en voor Fischer applaudisseert, krijg je zowaar kippenvel. Pawn Sacrifice stopt na de titelstrijd. Hoe Fischer op een dramatische manier verder ging met zijn leven krijg je niet meer te zien.
Mijn zin in schaken was na de film weer flink aangewakkerd.
‘Zal ik het jou eens leren?’, vroeg ik opgewonden aan mijn vrouw.
‘Dat lijkt me niet zo’n goed plan’, zei ze.
Dat vond ik nou een bijzonder teleurstellend antwoord. Ik had ouderwets veel zin gekregen om een meisje – ietwat op leeftijd in dit geval – alle hoeken van het schaakbord te laten zien. Een onvervalst herdersmat zou helemaal prachtig zijn geweest. Helaas was mijn spel nu uit. Schaakmat.
Herdersmat is niet moeilijk te pareren. Alleen beginnende schakers laten zich in de luren leggen. Het schaakmat kan al na vier zetten een feit zijn met de loper op c4 en de dame (koningin) op f7.