Oog in oog met roofvogels

Als er iemand met een extreme dierenfobie rondloopt dan ben ik het wel. Van bijna alle beesten die kruipen, vliegen, lopen, zwemmen of zich anderszins van A naar B verplaatsen, hou ik extreem veel afstand. Het liefst minimaal tweehonderd meter. Alleen voor honden maak ik een uitzondering. Die mogen tot aan mijn neus komen. Roofvogels vind ik, van alles wat er in het universum ronddoolt en -fladdert, het afschrikwekkends. Toch vind ik ze ook onvoorstelbaar fascinerend. Mijn grote favoriet is de uil.

Het cadeau dat ik kreeg, vond ik dus zowel geweldig als bloedeng. Ik mocht in het donker met echte valkeniers gaan leren vliegen met uilen en andere roofvogels. Een groot beest met nog grotere vleugels op mijn arm in de avond, is toch wel een dingetje voor me. Maar wat zou het van de andere kant een geweldige belevenis zijn. Yep, riep ik enthousiast toen de cadeauverstrekker me vroeg of ik het aan zou durven.

Ik kom uit en woon in Valkenswaard potverdorie. Mijn dorp heet niet voor niets zo. De bakermat van de valkerij. We hebben een voetbalclub die De Valk heet, een muziekgezelschap met de naam De Valkeniertjes, de Valkenierstraat, hotel De Valk en zo nog een riedeltje verwijzingen naar deze roofvogel. We hebben zelfs een valkerijmuseum.
Ik wilde het. Zeker weten. Geen twijfel mogelijk. Al zou ik het ter plekke in mijn broek doen.

Het was pikkedonker en het grasland was door al de regen van het laatste halfjaar omgetoverd tot een moeras. Van je zomp, zomp, zomp en van je zuig, zuig, zuig.
We zouden het vlieggebeuren na de broodnodige uitleg klein en relaxed beginnen met een uil van beschaafde afmetingen.
‘Wie durft?’, vroeg de valkenier. Ik stak meteen mijn hand op. Zo ben ik dan ook wel weer. Angstig maar totaal roekeloos.

De kerkuil vloog mijn kant op en landde na luttele seconden elegant op mijn arm. Hij draaide zijn kop naar me toe en keek me recht in de ogen. Het was een intens moment.
‘Wat ben je schitterend’, zei ik tegen de uil.
‘Oehoe’, antwoordde hij zachtjes. Ik had geen vogelboek bij de hand, maar ik denk dat hij het als een compliment opvatte.
Er volgde een grotere uil en daarna eentje die nóg meer uit de kluiten gewassen was. Ik genoot met volle teugen en er was geen spoortje angst meer bij me te bekennen.

Na de uilen kwam de buizerd. Daarna een immense gier. Gieren moeten verschrikkelijk goede ogen hebben want toen deze gigant mij in het vizier kreeg, wilde hij niet meer. De gier bleek banger voor mij te zijn dan ik voor hem. Het kan raar lopen in de wereld der fauna. De gier werd teruggebracht naar zijn veilige onderkomen. Ik voelde me intens schuldig.

De apotheose van de avond was de gigantische zeearend. Deze magistrale vlieger uit de wereld van de roofvogels vloog op me af alsof we al jaren de grootste vrienden waren. Hij kwam op mijn uitgestrekte arm zitten en knikte me toe. Ik knikte terug. Wat de zeearend dacht wist ik niet, maar ik gaf hem te kennen dat ik onze ontmoeting voor altijd zou koesteren. Ik meende hem te zien knipogen.