Ik heb bij lange na niet zoveel boeken gelezen als mensen schijnen te geloven. Het feit dat ik ruim twaalfhonderd stuks in een kleine kamer op de bovenverdieping heb gepropt en die ruimte bibliotheek noem, wil niet zeggen dat ik heel mijn leven niets anders gedaan heb dan lezen. Nee, ik had te vaak andere prioriteiten.
Natuurlijk was ik al als kind al gefascineerd door boeken en kon ik niet wachten tot ik lid van de bibliotheek mocht worden.
Ik struinde er rond, rook aan de boeken, nam ze mee naar huis, rook er thuis nog eens lekker aan, bladerde erin en ging met mijn vriendjes de straat op om leren ballen tegen voorruiten te knallen. De geleende boeken gingen vaker ongelezen dan gelezen retour.
Ik ging boeken kopen. Vooral die boeken die je gelezen móést hebben. Na de eerste boekenkast kwam er een tweede, een derde, een vierde… De teller ging zonder problemen richting veertien. Ik rook aan mijn boeken, zette ze op een boekenplank, haalde ze weer tevoorschijn, rook er nog eens aan en ging met mijn vrienden naar een café om over boeken te praten. De gekochte boeken raakten vaker ongelezen dan gelezen in de vergetelheid.
En zo moet ik de komende twintig jaar flink aan de bak wil ik Moby Dick, De graaf van Montecristo, Lolita, De gebroeders Karamazov, Anna Karenina, De hut van oom Tom, To kill a Mockingbird, Wuthering Heights en honderden andere ‘mustreads’ nog uitgelezen krijgen. Om nog maar te zwijgen van deel zes en zeven uit de reeks van Harry Potter.
En dan is er nog het boek der boeken. Het meesterwerk dat in duizenden boekenkasten over de wereld ongelezen stof staat op te doen. Ik heb twee exemplaren. Een oude papieren versie en het e-boek in de laatste nieuwe vertaling. Puur voor de heb, dacht ik inmiddels wel te weten. Want dat ik hier nog ooit aan toe zou komen, leek me écht geen reële gedachte meer.
Maar ik had buiten de waard in de persoon van collega R. gerekend. De collega die me vaker zo gek krijgt om dingen te doen waar ik geen zin in heb. Hij is er al maanden en maanden mee aan het stoeien. Elke week krijg ik een uitvoerige uiteenzetting van de hoofdstukken die hij tot zich genomen heeft.
“Ja hoor, ik ga het ook lezen”, liet ik me op een onbewaakt moment ontvallen om van het gezeur af te zijn. “Als jij het uit hebt”, voegde ik daar helder van geest aan toe. Hij zou de moed wel een keer opgeven, vermoedde ik.
Nog honderdtwintig bladzijden en dan was het zover liet hij me deze week weten.
Ik vraag me af waar mijn koppijn nu ineens vandaan komt.