Ik heb Mia terug. Ik moet haar meer dan zestig jaar geleden zijn kwijtgeraakt. Jarenlang ben ik naar haar op zoek geweest. Mia, het liefdesterretje werd in 1938 geschreven door broeder Tarcisius Passier, een cisterciënzer monnik van de Achelse Kluis. Het boekje viel gisteren bij ons op de deurmat. Ik ontdekte het bij toeval op de Belgische ‘Marktplaats’. Omdat het kleinood door de verkoper vakkundig en zorgvuldig in vier lagen was ingepakt, duurde het even voordat ik erin kon beginnen. De harde kaft en de 32 bladzijden waren in perfecte staat.
Op bladzijde drie was het al raak. Als kind had ik de emoties van Mia, het liefdesterretje waarschijnlijk zo in me opgezogen dat ik ook nu weer binnen de kortste keren aan het snotteren was. Toen ik op bladzijde 14 aanbeland was, belde mijn vrouw om te zeggen dat ze wat later thuis was van een uitstapje met een vriendin. Ze hoorde aan mijn stem dat er iets was. ‘Mia is binnen’, zei ik. Ze begreep het meteen, want ze kent mijn jeugd.
Toen ik nog een bladzijde of vier, vijf te gaan had, ging de bel. Het was de loodgieter. Ik was helemaal vergeten dat die een lekkende kraan kwam repareren. Ik bood de goede man een kopje koffie aan. Een aanbod dat hij gelukkig enthousiast accepteerde. In de keuken kon ik zodoende onopvallend wat water door mijn gezicht plenzen. In de spiegel zag ik echter dat mijn ogen opgezwollen waren.
‘Geen hooikoorts’, zei ik wijzend op mijn ogen toen ik de koffie voor hem neergezet had. ‘Het is vanwege Mia.’ Ik besloot maar een kleine toelichting te verschaffen.
De reparatie van de kraan was na de koffie een klusje van niks en ik kon vijf minuten later al verder lezen. Bij het eerste woord van bladzijde 27 begon ik opnieuw te snikken. Mijn eigen kraantje was nog steeds zo lek als een zeef.
Mia, het liefdesterretje is écht niet meer van deze tijd. Veel te weinig bladzijden, ouderwets taalgebruik, té stichtelijk en ongelofelijk sentimenteel. Maar als kind greep het me aan, en zestig jaar later lees ik het nog steeds als dat manneke van toen. Ik ben inmiddels oud genoeg om me nog te hoeven schamen voor de tranen die er dan vloeien.