Kaarten op tafel

We schrijven augustus 1962. Een paar maanden voordat die ijzingwekkend koude winter begon. Die winter waarbij de ijspegels aan je neus groeiden als je verkouden durfde te worden. Die winter waarin Reinier Paping de Elfstedentocht won.
We troffen elkaar voor het eerst op de lagere school. Acht witte beentjes in vier korte broekjes. Kleine jongetjes van net zes jaar. Waarschijnlijk waren we zelfs aardige jongetjes. Achttien rapporten lang zaten we bij elkaar in de klas.
In het verre zuiden waar we wonen, werd in de winter ’s avonds door de grote mensen bij de oliekachel gekaart. Om precies te zijn: de grote mensen rikten. Een soort bridge voor dummies zeg maar.
De grote mensen moesten iets want er was vaak maar één tv-toestel in een straal van een kilometer te ontdekken.
Er bestond weliswaar een andere populaire vrijetijdsbesteding maar die kon op enig moment niet meer beoefend worden. Hoe vaak de pastoor ook langs kwam om de daad te promoten: er was een grens aan het voeden en kleden van nieuwe katholiekjes.

Toen we twaalf werden, trokken we lange broeken aan en vonden onszelf meteen volwassen. Ook wij vieren gingen rikken. Elke vrijdagavond was het raak. We speelden voor geld. Met een hoop drank erbij. Het geld kwam weliswaar van een monopolyspel en de drank was limonade maar voor ons stoere gevoel maakte dat weinig uit.
We gingen naar dezelfde middelbare school en werden zonder noemenswaardige inspanning achttien.
Daarna werd het studie en werk en we zagen elkaar minder en minder. Maar op de vrijdagavond bleven we rikken. Dertien jaar lang.
Toen werden we vijfentwintig en was het voorbij. Zonder onenigheid of aanleiding. Zomaar. Omdat dingen gaan zoals ze gaan.
Vijfendertig jaar geleden werden de kaarten voor het laatst geschud.
Die jongens van toen worden binnenkort zestig. Die jongens van toen troffen elkaar onverwacht weer.
Afgelopen vrijdag lagen de kaarten om acht uur opnieuw op tafel. Toen we uren later afscheid namen, spraken we af om de draad weer op te pakken. Het had als vanouds gevoeld.

Als ik ’s nachts om half twee thuis ben, komt de hond me kwispelend tegemoet. Ik maak mijn vrouw even wakker om te zeggen dat ik er ben. Slaapdronken geeft ze me glimlachend een zoen.
Ik schenk me beneden nog een drankje in. Ik proost in gedachten tegen de hond, tegen mijn vrouw en tegen die drie bijna zestigers waar ik die avond kaartend, lachend en herinneringen ophalend mee heb doorgebracht.
Ik ben al sinds mijn twaalfde geen katholiek meer maar ik voel me een gezegend mens.

14 gedachten over “Kaarten op tafel”

Reacties zijn gesloten.