Het huiveringwekkendste bos waar ik ooit mee te maken kreeg, was het enge bos uit De Fabeltjeskrant. Alleen Bor de Wolf durfde daar een partijtje te gaan zitten brullen. Ik vond die Bor wel een lefgozer.
Dat het nog een graadje enger kon, zou ik in de bioscoop aan den lijve gaan ondervinden. We hadden het eerlijk verdeeld: mijn jongste zus mocht de film kiezen en ik zou voor chauffeur spelen.
In mijn onnozelheid had ik erop gegokt dat het een humoristisch niemendalletje zou gaan worden. Ze wilde naar The Forest had ze me opgetogen laten weten. Een grappige film in een bos zei me zo vlug niets maar ik zou het welgemutst op me af laten komen.
Het lachen verging me snel. Binnen de drie minuten nadat er op play gedrukt was, zat ik al rillend van de schrik tegen de rugleuning geplakt.
We zaten naar een onvervalste horrorfilm te kijken. Voor de echte diehards zal het allemaal weinig voorgesteld hebben maar ik verschiet al als ik de ijskast hoor piepen.
Het budget van de film scheen niet gigantisch geweest te zijn want de twee zussen werden gespeeld door één actrice. De ene zus had blond en de andere zwart haar. Bij de zwarte was de grimeur wat met de make-up uitgeschoten. Meer verschil was er niet te ontdekken.
Gelukkig had de scenarioschrijver er een eeneiige tweeling van gemaakt zodat het niet helemaal ten koste van de geloofwaardigheid ging.
De zwarte zus was ergens in een Japans bos verdwaald en de blonde zus ging haar zoeken. Ik ben geen Bor de Wolf en huiver dus van enge bossen waar het kraakt en donker is. Het was ook nog eens een verschrikkelijk eng Japans bos. Ik probeerde met alle macht om bij elke opdoemende akeligheid mijn ogen dicht te knijpen maar ik was continu te laat.
Na anderhalf uur legde de zus waarvan je het niet verwachtte het loodje en het licht floepte weer aan.
We wandelen terug naar de parkeergarage. Het was volle maan en er was niemand op straat te bekennen. Ook de garage leek verlaten. Plotseling hoorden we twee paar krakende schoenen gevolgd door akelig eng gelach.
Daarmee was het niet gedaan want een nog afgrijselijker geluid bereikte mijn oren. Ik bleef stokstijf staan. “Kedeng, kedeng, kedeng”, klonk het onheilspelbaar. Het duurde even voordat ik begreep dat het niet Guus Meeuwis was, maar mijn eigen hart dat nog steeds niet tot bedaren was gekomen.
Ik had het enorme bedrag van zeven euro voor een parkeerkaartje neer moeten tellen. De slagboom bij de uitgang ging krakend en tergend langzaam omhoog nog voordat ik kans zag om het kaartje in de gleuf van het apparaat te duwen.
Deze horror ging me nu echt te ver en ik vloog als een gek de garage uit. Het gaspedaal hield ik ingedrukt tot we thuis waren. Die nacht sliep ik met één oog open.