Ik vond een foto terug van ruim twee jaar geleden. Een pan met nasi op het vuur.
Mijn vrouw was niet geheel ontevreden over de activiteiten die ik binnenshuis ontplooide, maar het kon altijd beter meende ze. Ik moest na vierenveertig jaar samenzijn maar eens leren koken. Ik had gewoon mijn mond moeten houden over haar onwil om de auto te wassen en de afvalbakken buiten te zetten.
‘Hier heb je een gemakkelijk recept’, zei ze vrolijk toen ze voor een midweek met haar vriendin naar de zee vertrok. Ik keek met tegenzin op het velletje papier toen ze de voordeur achter zich dicht had getrokken. Ik scande de tekst en haalde opgelucht adem. Nasi maken moest een peulenschilletje zijn. Een berg rijst, een zak groenten, een zooi gehakt en flink wat saus om de handel op smaak te brengen. Ik toog naar de supermarkt.
Die avond bond ik een schortje voor en ging gemotiveerd aan de slag. Toen de dampen van de hete nasi door de afzuigkap probeerden te vluchten, viel me iets op. Ik vond het allemaal wel een beetje veel. Ik nam het recept er weer even bij. Dat ene zinnetje had ik door mijn enthousiasme over het hoofd gezien. Vetgedrukt stond het bovenaan: nasi voor 4 personen.
Na drie dagen kon ik geen nasi meer door mijn keel krijgen. De vierde dag haalde ik een frietje en drie kroketten. Het fornuis heb ik daarna nooit meer aangeraakt.