Voor de niet-kenners van het driebanden als spelsoort bij het biljarten: geen paniek, ik ga het niet uitleggen. Na een jaar van driftig oefenen, is mijn spel nog steeds niet van dien aard dat ik er de handen spontaan voor op elkaar krijg. Dat driebanden is toch wel een paar graadjes moeilijker dan stofzuigen en strijken. Voor de wel-kenners: ik speel nu zo’n beetje een kwart gemiddeld. Als ik een topdag heb.
Driebanden is prima voor de lichaamsbeweging. De locatie waar ik regelmatig mijn opwachting maak, ligt op acht kilometer van ons huis. Net als toen ik nog werkte, ga ik om te driebanden altijd met de fiets. Omdat het in Nederland al een half jaar onophoudelijk regent, is dat niet altijd een onverdeeld genoegen, maar ik ben door het weer nog steeds niet klein te krijgen.
Op mijn oude dag wil mijn lichaam soms wat tegenstribbelen. Mijn onooglijke acrobatische houding bij het driebanden zorgt er steevast voor dat het stuk rug boven mijn fraaie achterwerk na enige tijd de souplesse krijgt van dat van een honderdjarige.
Na een paar potjes driebanden kan ik stofzuigen en strijken dus voor een dag of drie wel vergeten. Dat is vervelend voor mijn vrouw die deze huishoudelijke taken dan moet uitvoeren, terwijl zij nog steeds één of twee dagen per week voor een werkgever aan de slag is.
Ik ontwaarde met een inmiddels weer rechte en redelijk functionerende rug een berg strijkwas in het strijkkamertje en flink wat zand op de huiskamervloer dat daar achtergelaten was door smerige hondenpoten. Er was werk aan de winkel.
Ik belde mijn vriend.
‘Zin om een paar potjes te driebanden?’