Een onwillige ruitenwisser

Het is alweer meer dan twee jaar geleden dat ik me vermaakte met die 634 pagina’s. Ik ben een groot liefhebber van handleidingen. Na een week driftige studie begreep ik ongeveer hoe alles werkte en durfde ik de weg op. Mijn vrouw leest nooit handleidingen en had er al vierhonderd kilometer opzitten. Zij is van het vroem en wegwezen. Ik van het lezen en even rustig pas op de plaats.

Het enige futuristische aan onze vorige auto was een digitaal klokje geweest, maar bij deze nieuwe was het één en al high tech. De ruitenwisser gooide psychisch roet in het eten. Het was óf onbegrip van mijn kant óf een defect aan de wisser. Ik hoopte het laatste, want ik kan er niet tegen als ik iets niet snap.
De ruitenwisser deed soms niet wat ik wilde. Onder normale omstandigheden werkte hij als een tierelier. Als er zes druppeltjes regen op de voorruit vielen, begon hij, geheel uit eigener beweging, de handel al droog te maken. Zonder twijfel wat het een slim stukje kunstmatige intelligentie. Het probleem zat ‘m op het vlak van het sproeien.

Af en toe laat een verdwaalde vogel per ongeluk wel eens iets uit zijn achterwerk vallen dat op de voorruit belandt. Dan trek je de hendel die de ruitenwisser bestuurt even naar je toe en klettert er een ferme straal water tegen de ruit. De ruitenwisser onderneemt dan direct actie en veegt de vieze zooi weg. Zo zou het tenminste moeten gaan. Zo ben ik het altijd gewend. Helaas hield deze ruitenwisser zich niet aan die ongeschreven regel. Ondanks het spectaculaire waterballet, weigerde hij dan dienst en bleef lamlendig hangen.
En zo draaide ik twee jaar lang de hendel handmatig op de veegstand als ik tegen de ruit had gesproeid. Ineens was ik het helemaal beu. Verdorie, dat ding moest toch kunnen wat die van onze oude Citroën altijd zonder moeite bij elk viezigheidje voor elkaar had gekregen. Sproei, veeg, sproei, veeg, sproei, veeg. Gewoon vanzelf. Zo moeilijk kon dat toch niet zijn.

De banden moesten gewisseld worden. Van zomer naar winter. Nu we daarvoor toch naar de garage moesten, zou ik eens ferm van leer trekken. Een waardeloze auto hadden ze ons aangesmeerd met een ruitenwisser van lik-me-vestje.
De vriendelijke man van de receptie was onmiddellijk bereid om mee te gaan kijken. Ik deed het sproeien voor. Zoals altijd was er een hoop water, maar de ruitenwisser bleef zitten waar hij zat.
‘Mag ik even?’, vroeg de receptionist op zijn klantvriendelijkst. Ik verkneukelde me al. Laat de excuses maar komen, dacht ik. Hij nam mijn plaats achter het stuur in.
Eerst zag ik het water en toen de ruitenwisser die als een gek tekeerging.
‘Kijk’, zei hij, ‘de hendel even een seconde vasthouden.’