‘Ze zijn veel te lang’, gooide zij er plompverloren uit.
‘Wie zijn er veel te lang?’, vroeg ik.
‘Niet wie, maar wat. Die stukjes van je. Zulke lange epistels kunnen echt niet meer in deze tijd.’
‘Aan hoeveel woorden had je gedacht dan?’
‘Aan die van je leeftijd.’
Ik had in mijn drieënzestigjarige leven nog nooit zoiets ridicuuls van iemand te horen gekregen.