Dwangmatig tellen

Nu ik het, minder dan twee maanden voor mijn pensioen, onverwacht lastig heb gekregen op mijn werk, speelt mijn aritmomanie weer op. Ik had tot vandaag nog nooit van dat woord gehoord, maar soms heb ik naast dwangmatig tellen ook een opzoektic. Moeilijk doe ik daar verder niet over, want ik heb alleen bij extreme spanning last van tellen en opzoeken. Normaalgesproken doe ik dat soort dingen puur voor mijn plezier.

Toen ik gisteren de enige nog operationele kerk van ons dorp binnenliep, sloeg het tellen onverwacht weer toe. De prachtige glas-in-loodramen zijn een bezoek meer dan waard, maar ze tellen mag toch als volstrekt zinloos en enigermate geschift gezien worden. Ik ging alle grote en kleine ramen drie keer af, want telfouten moeten koste wat het kost voorkomen worden. Het bleken er tweeënzestig te zijn. Eenendertig aan de ene kant en dientengevolge hetzelfde aantal ramen aan de andere kant. Een prachtig staaltje symmetrie.

We wandelden hand in hand voor de eerste keer in de natuur. Het was de mooie lente van 1980. De laan was lang, en toen we aan het einde kwamen, zei ik tegen haar: ‘Er staan honderdvierentwintig platanen langs deze laan. Tweeënzestig aan elke kant.’
Ze keek me verbaasd aan. Of ze onder de indruk was, kon ik niet beoordelen. Ik kende haar er nog te kort voor. Ik moest er een schepje bovenop zien te doen.
‘In het weiland dat achter ons ligt, telde ik achtenveertig koeienpoten.’
Ik hoopte maar dat ik mijn hand bij ons tweede afspraakje niet overspeeld had. Dat dwangmatig tellen van de spanning brengt risico’s met zich mee.
‘Je had beter de koeien kunnen tellen’, zei ze. ‘Dan was je bij twaalf klaar geweest.’
Zo’n vrouw wil je niet kwijt.

Hat dwangmatig tellen heb ik in de tweeënveertig jaar, zeven maanden en vierentwintig dagen die ik nu met haar heb doorbracht redelijk onder controle weten te krijgen. Soms speelt het nog op. Vooral bij oplopende spanning. Zoals nu op mijn werk. Nog zeven weken, vijf dagen en zestien uur. Dan ga ik met pensioen.