Het voelde toch raar zo’n laatste column. Het was gedaan met de pret. Toen het stukje klaar was, beviel de geforceerde leukigheid me helemaal niet meer. Ik had het thuis geschreven en nu zat ik op een bankje op de oude begraafplaats. Ik hield de backspacetoets van mijn telefoon ingedrukt en na vijf seconden was er een half uur werk foetsie.
Ik begon opnieuw te tikken. Op datzelfde telefoontje.
Natuurlijk zal dit niet écht het laatste verhaaltje hier zijn. Nee, maar wel het allerlaatste voor de verschrikkelijke dag die eraan zit te komen. De dag dat alles anders zal worden. Over tien dagen word ik namelijk zestig. Ik steek voor mijn gevoel een grens over. Van een jonge vent verander ik in een oude man. Op weg naar kommer en kwel. Naar aftakeling en een onontkoombaar einde.
Ik loop er al maanden tegenaan te hikken. Geen centje pijn toen ik twintig, dertig, veertig en vijftig werd. Maar nu lijkt het of er een molensteen om mijn nek hangt. Ik steun en kreun richting de dag die me angst inboezemt.
Geen idee waarom. Dan had ik maar psychologie moeten gaan studeren.
Mijn vingers vliegen over het kleine toetsenbordje. Grafstenen voor en achter me. Ik heb kramp in mijn nek.
Verschrikt kijk ik naar links waar een man opdoemt.
“Goedemiddag, mag ik u iets vragen?”, zegt hij vriendelijk. Er hangt een camera om zijn nek. Of hij een foto mag maken. Een foto van een man op de rug die van de serene rust op deze begraafplaats geniet op een bankje.
Die man ben ik.
Alleen dat van het genieten klopt niet maar dat kan hij niet weten. Hij is fotograaf en laat me prachtige foto’s zien. We raken aan de praat en wandelen een stukje over de begraafplaats.
Ik vertel hem dat ik zestig ga worden en daar nogal tegenop zie. Hij is een paar jaar ouder dan ik.
“Je merkt er écht niets van”, zegt hij glimlachend. We praten kalm verder.
Dan horen we dat er onweer op komst is. We nemen snel afscheid. Stevig doorlopend ga ik op huis aan. Binnen enkele seconden begint het te flitsen en te donderen.
Ik merk dat mijn tred lichter is dan de weken die achter me liggen. De donkere wolken in mijn hoofd zijn verdwenen. Ik heb een nuchtere inborst maar vraag me af of sommige ontmoetingen misschien toch een bedoeling hebben?
Ik glimlach omdat ik me realiseer dat zestig jaar worden geen ramp maar een zegen is.
“Dank je wel”, zeg ik in mezelf tegen de fotograaf die hopelijk droog thuis is kunnen komen.