De tot aan zijn ventiel verwrongen fiets gaf niet de indruk dat hij ooit in zijn leven presentabel was geweest. Het leek erop alsof twee olifanten er een paar uur aan de stuk wilde seks op beleefd hadden. Alleen de pakkendrager en het zadel hadden op een bewonderenswaardige manier het vege lijf gered. De wielen klopten meetkundig niet meer en het stuur was met zichzelf in gevecht.
Ik was de supermarkt uitgelopen met tien pannenkoeken in een plastic verpakking omdat ik beloofd had die avond een gezonde maaltijd te bereiden. Net het hoekje omgegaan, ontwaarde ik de verminkte fiets. In ons dorp bevindt zich naar mijn weten geen dierentuin en mijn gedachte aan twee ontsnapte olifanten met een niet te stuiten liefdesdrift liet ik dus snel varen.
Naast me hoorde ik iemand een hoge kreet slaken. Ik draaide me om en keek een dame in de ogen die zeker twintig jaar ouder was dan ik. Ik had met haar te doen, maar voelde ook een groot respect. Dikke tachtigers die hun boodschappen nog op de fiets doen, moeten dun gezaaid zijn.
Al ras kon ik constateren dat deze mevrouw over een uitgebreide vocabulaire beschikte waarvan scheldwoorden een substantieel onderdeel uitmaakten.
‘Vieze, vuile, smerige, gore ellendelingen’, was de nog de netste van de vijf zinnen die ze uitspuwde. Ik nam aan dat ze met al die typeringen ook geen olifanten voor ogen had.
Heel af en toe voel ik de behoefte opkomen om een medemens in problemen uit de brand te helpen.
‘Mevrouw, ik zal ervoor zorgen dat de fiets keurig bij u thuiskomt, want die zal nog wel te repareren zijn’, zei ik opgewekt om haar het gevoel te geven dat de zaak niet hopeloos was.
Ze keek me verbouwereerd aan.
‘Wat moet ik met die fiets?’, snauwde ze.
Pas toen ik mijn blik naar beneden richtte, zag ik dat ze hard in de handvatten van een rollator kneep.