Ze hadden een hek om haar heen gezet. Ontspannen lag ze, beschermd tegen overenthousiaste wandelaars, op de oever te broeden op een zwikje eieren. De mannelijke zwaan dobberde kalm op de Moezel op zoek naar een verdwaalde waterplant of een ondermaats voorntje.
Ze waren twaalf toen ze vijftig jaar geleden begonnen met kaarten. Na een korte pauze van veertig jaar pakten ze na hun zestigste de draad weer op. Het virtuele kaartpotje raakte in de twee jaar die volgden aardig gevuld. Om dat kapitaaltje op te maken, leek een weekendje weg geen al te slecht idee. De Eifel zou het gaan worden. De dames van de vier kaarters eisten dat ze mee mochten. Gelijk hadden ze want je kunt geen mannen van boven de zestig in het buitenland los rond laten lopen.
En dus zaten er een stel niet meer zo piepjonge kaarters met hun vrouwen in het verre Duitsland zich te gedragen als twintigers. Maar ze hadden er met z’n achten toch echt al meer dan vijfhonderd levensjaren op zitten. De laatste dag ging het licht pas om zes uur ‘s morgens uit want ze raakten niet uitgekletst. Niemand stond er bij stil dat vier uur later het gehuurde huis verlaten moest zijn.
De eigenaar kwam tegen de middag maar eens poolshoogte nemen. Ze zaten aan het ontbijt. Hij schoof aan. Haasten was niet nodig gebaarde hij. Hij voelde op zijn Eifelse klompen aan dat het een superweekend voor hen geweest was.
‘Doe maar lekker rustig aan’, zei hij op z’n Duits.
‘Sicher tun wir das’, antwoordden zij op z’n Brabants.
Laat in de avond kwamen ze terug in Nederland. Hij plofte direct op de bank. Hij dacht terug aan de zwaan op de Moezel. Zwanen zijn verstandige en elegante dieren. Aan dat verstandige had hij de voorbije dagen met geen mogelijkheid kunnen tippen. Het elegante was er bij hem inmiddels ook wel vanaf. Maar het was het allemaal meer dan waard geweest. Hij voelde zich geradbraakt en bevoorrecht. Een wonderlijke combinatie dacht hij nog voordat de vermoeidheid hem van de wereld haalde.