Mijn wapen aan de kant

Huil niet om mij Argentina.
Mijn hart heeft u nooit verlaten.
Ondanks mijn blunders, mijn dwaze fouten.
Bleef ik dezelfde, blijf van mij houden.

Ik zat afgelopen zaterdag in het theater en luisterde naar dat indringende nummer uit de musical Evita. Brigitte Heitzer zette een geweldige Eva Perón neer en Réne van Kooten speelde als Che Guevara de sterren van de hemel.

Ruim veertig jaar geleden had ik gewoon moeten weigeren om mijn dienstplicht te vervullen. Ik heb niets met kogels en granaten. Maar hé, ik was twintig en had er net een mislukte studie economie opzitten. Als iets me van de straat kon houden, was dat mooi meegenomen. Ik kreeg een volautomatisch wapen in mijn handen geduwd en ontving een zootje militaire kleren die verschrikkelijk jeukten en er absoluut niet uitzagen. Van de vaalbruine onderbroek die in mijn bilnaad kroop, kreeg ik spontaan buikloop.

Met z’n tienen werden we naar een slecht gemeubileerde kamer op de kazerne gedirigeerd. Vijf bedden aan de ene en vijf bedden aan de andere kant. Een tafel en tien ongemakkelijke stoelen stonden in het midden. We hadden elkaar natuurlijk nooit eerder gezien. Tien kersverse dienstplichtigen die er, in hun sneue tenuetjes, wat onwennig bijstonden op die koude januaridag in 1977. De kleinste van het stel had een transistorradio meegebracht. Hij drukte de aanknop van zijn radio in. Een betoverende stem vulde de kamer. Ik kreeg er kippenvel van. Het liedje en de zangeres kende ik niet.

Have I said too much?
There’s nothing more I can think of to say to you.
But all you have to do is look at me to know,
That every word is true.

De jongen van de radio wist als enige wie het zong. De zangeres was Julie Covington. Dat het nummer uit Evita kwam, wist hij ons ook te melden.

We lagen voor een oefening aan de Zeeuwse kust te rillen van de kou. Midden in de nacht werden we onze pupstentjes uitgeschreeuwd. ‘De vijand komt eraan! Eruit, eruit!’
Met mijn UZI en twee volle magazijnen vloog ik mijn maten achterna. De snel aangeschoten legerpantalon hing half aan mijn kont. Liggend tegen een duin kwam het commando keihard mijn oren binnen. ‘Vuur, vuur, vuur!’
Mijn wapen weigerde van schrik dienst.
‘Sergeant, dat rotgeweer van me doet het niet’, jammerde ik.
‘Dan doe je verdorie maar alsof’, blafte hij terug.
‘Pang, pang, pang’, schreeuwde ik de ijzig koude nacht in. Mijn optreden was te ridicuul voor woorden en ik besloot ter plekke mijn vuurwapen aan de kant te smijten. Al was het voorlopig alleen nog maar in gedachten.

Ik had dienst moeten weigeren in die winter van 1977, maar ik was jong en onwetend. Ik besefte nog niet dat miljarden kogels en granaten nooit iets hadden opgelost en dat ook nooit zouden doen. Dat elkaar afslachten nooit soelaas kan bieden. Dat intens leed veroorzaken geen oplossing is voor een betere toekomst.
Vanaf het moment dat mijn wapen niet wilde vuren, ben ik gaan denken dat alleen liefde en compassie voor een wereld kunnen zorgen die de moeite waard is. Kogels en granaten kunnen dat niet. Kogels en granaten zullen dat nooit kunnen.

They are illusions, they’re not the solutions they promised to be.
The answer was here all the time.
I love you, and hope you love me.

Vlinders

Vlinders op mijn pad

Struisvogel

De kop in het zand

Levertraan

Levertraan en harpoenen

Grens

Op de grens