Het groen gaat geleidelijk over in steen en asfalt. Vanuit de bossen fiets ik de stadsjungle in. Als ik op tweehonderd meter van mijn werkgever ben, is er amper nog een plantje te zien. De huizen hier moeten het doen zonder een fris en fruitig voortuintje. Zelfs voor een kleurenblinde als ik is de grijsheid deprimerend.
Massa’s honden moeten er ’s morgens uitgelaten worden. Ontelbare schichtige oogjes speuren naar wat groens waarop de urine geloosd kan worden. De blazen staan op springen.
Is alles op deze plek dan in beton gegoten? Nee, een klein stukje grond heeft dapper weerstand kunnen bieden aan het oprukkende asfalt en de naderbij sluipende trottoirs. Op een miniem perceeltje van amper twee vierkante meter staan trots en fier drie planten.
Ik heb geen idee hoe die planten heten want ik heb vroeger beroerd slecht opgelet tijdens de biologieles. Ik kan nog net onderscheid maken tussen planten, dieren en mensen maar voor een verdere verbijzondering moet je niet bij mij zijn.
Ik heb een zwak voor die planten die ik niet bij naam ken. Kranige en stoere types zijn het. De bazen van de honden in de wijk kennen dat lapje grond allemaal. Elke hond van dwergachtig klein tot reusachtig groot wordt naar dat plekje gemanoeuvreerd. De teefjes ploffen er middenin en de reuen tillen er trillend de rechter achterpoot op. Liters hondenzeik krijgen de dappere planten elke dag over zich heen gestort.
Vijf dagen in de week kom ik er langs. Op zeker vier dagen zie ik zo’n canis bezig en hoor ik het gekletter. Ik heb met die planten te doen. Elke dag opnieuw. Vaak roep ik ze toe: “hou vol hè!”
Deze morgen staan er nog maar twee. Eén plant heeft de druk niet meer aangekund en is weggehaald. Zonder twijfel verdronken in de urine. De twee andere zijn wat gaan hangen. Van woede of verdriet. Geen mens die het weet.
Ik stap af, smijt mijn fiets tegen het verkeerslicht en kniel bij het tweetal neer. Ik kan duidelijk zien waar de gesneuvelde plant heeft gestaan. De grond is nog nat.
Ik fluister het nog levende stel wat toe. Ze lijken zich een beetje op te richten.
Na mijn werk fiets ik naar het tuincentrum en de volgende morgen stop ik opnieuw bij het lapje grond. Met mijn blote handen maak ik een mooie kuil.
“Hij kan uitstekend tegen hondenpis is me beloofd”, zeg ik als ik de nieuweling voorzichtig in de grond zet.