De afgelopen tien jaar ben ik welgeteld één keer met onze gammele Citroën naar mijn werk gehobbeld. Dat was een paar maanden geleden. Vrijwillig haal ik het niet in mijn hoofd om mijn fiets in de schuur te laten staan. Zelfs hagelstenen en gure noordenwinden kunnen mij niet deren. Ik ga immer blijmoedig met de fiets. Die droevige maandag net na de vakantie moest ik noodgedwongen afzien van mijn dagelijkse fietstochtje.
Mijn collega had weten te achterhalen dat ik nog ergens een bench op zolder had staan en zij zat met een verse pup opgescheept. Voor de bescherming van de huisraad wilde ze het mormel achter de tralies hebben als ze het huis verliet. Ze vroeg vriendelijk of ze onze bench een tijdje mocht lenen. Dat mocht want tegen vriendelijkheid heb ik geen verweer. Nu is de pakkendrager van mijn fiets tamelijk robuust maar het gewicht en omvang van de bench in kwestie leken me iets te veel van het goede om me daar elf kilometer een breuk mee te fietsen. Het ijzerwerk ging in de kofferbak van de auto en met tegenzin draaide ik het contactsleuteltje om.
De pup van mijn collega groeide als kool, werd zindelijk en stopte met het vandaliseren van de inboedel. De schade was dankzij mijn geste van het uitlenen tot een minimum beperkt gebleven. Of ik de bench terug wilde, vroeg ze bijzonder vriendelijk. Dat wilde ik eigenlijk niet want ik zag de bui al hangen. Nog een keer zou ik met de auto moeten. Maar hoe reageer je op een vriendelijke vraag? Ik knikte met ingehouden tegenzin.
Ik heb niets met auto’s. Dat ze benzine slurpen, slecht voor het milieu zijn en de broodnodige lichaamsbeweging tegenwerken, zijn fraaie redenen om altijd met de fiets te gaan. Ik ben echter geen heilige en kan best leven met die minpunten. Nee, ik vind auto’s gewoon irritante rotdingen en ik ga veel liever met de fiets.
In een auto baal ik en op de fiets geniet ik. Eerlijker en simpeler kan ik het niet maken.
De bench is door de leenster mee naar kantoor gebracht zodat ik hem van daaruit naar huis kan transporteren. Wekenlang staat de metalen hondenkooi nu al naast mijn bureau. Ik moet het ding natuurlijk thuis zien te krijgen. Mijn collega werpt er af en toe een blik op. Dan kijkt ze mij met vragende ogen aan. Ik doe er het zwijgen toe.
‘Morgen doe ik het’, had ik mezelf al enkele keren vermanend toegesproken. Die ene keer regende het zo lekker dat ik het fietsritje niet wilde missen. Er is niets zo opwindend dan ferme druppels op een regenpak uiteen te horen spatten. De andere keer scheen het zonnetje zo heerlijk dat het al helemaal zonde zou zijn om in een stuk blik op vier wielen opgesloten te moeten zitten.
Twee keer in de tien jaar met de auto naar het werk moeten, is gewoon te veel voor me. Mijn hoop is niet gevestigd op mijn collega. Ze zal de bench niet bij me thuis af komen leveren want ze ziet mijn stukjes nooit. Mijn vrouw leest ze wel realiseer ik me ineens. Als ik vandaag nu eens stofzuig, de was doe en boodschappen haal dan heb ik er goede hoop op dat alles op zijn hondenpootjes terecht komt zonder dat ik zelf nog een keer in onze gammele Citroën hoef te kruipen.
De pup in de bench boven dit cursiefje is niet die van mijn collega maar is onze eigen Schotse herdershond Elyn in 2008.