Sinds ik geen tweeëntwintig kilometer per dag meer hoef te fietsen omdat de overheid en het pensioenfonds samen mijn bankrekening uit het rood proberen te houden, loop ik elke morgen anderhalf uur rond in ons dorp. Mijn vrouw denkt tenminste dat ik anderhalf uur wandel. De waarheid is dat ik wel anderhalf uur weg ben, maar dat ik daar minstens een uur van stilsta en zit. Mensen op straat willen altijd de weg aan me vragen en dat gaat enorm ten koste van het lopen. Omdat ik tamelijk vermoeid raak van die onderbrekingen rust ik vaak even uit op een bankje. Dat kan gemakkelijk want het stikt bij ons van de bankjes.
Vanwege alle gecreëerde eenrichtingswegen, de continue wegwerkzaamheden en een winkelverplaatsing raakt vrijwel iedereen die ons dorp aandoet de kluts kwijt. Ik snap dat helemaal en fungeer wanneer nodig als een vriendelijke en vakkundige wegwijzer. Ik had op woensdagmorgen al een aardige Vlaming die naar België terug moest en een bejaard echtpaar dat op zoek was naar herenzakdoeken uit de brand geholpen toen er drie kwieke dames driftig met de armen zwaaiend op me af kwamen. Ik werd omsingeld.
‘Weet u misschien welke kant het op is naar de markt?’, vroeg de middelste van het drietal.
‘Zeker weet ik dat, beste mevrouw, aannemende dat u het plein bedoeld dat omringd is door horecagelegenheden en waar u – wanneer gewenst – ook een kaarsje op kunt steken in de aldaar gesitueerde kerk die gewijd is aan de heilige Nicolaas van Myra.
De dame knikte. Dat bedoelde ze dus blijkbaar.
‘Binnenkort, op 15 juni om precies te zijn, is het negenenzestig jaar geleden dat ik hier in dit dorp geboren ben’, ging ik verder. ‘Ik ben nooit verhuisd en ik loop tot vervelens toe rondjes door het centrum. Dus ja, ik weet inderdaad welke kant het op is naar de markt.’
De dame keek me, haar hoofd ietwat scheef houdend, vals aan.
‘En?’, vroeg ze.
‘En wat?’, vroeg ik terug.
‘Waar de markt dan is.’
Ik wees met mijn rechterwijsvinger over mijn linkerschouder naar boven.
‘Eerst kijken, dan vragen’, zei ik, brak uit de omsingeling en snelde weg. Naar de boekhandel. Om tot rust te komen.
Ik keek nog één keer vlug over mijn schouder. De ogen van de dames waren nu gericht op de wegwijzer waar ik ze attent op had gemaakt. Daarop was te zien dat ze, om de markt te bereiken, gewoon even rechtsaf moesten slaan.