Als sneeuw voor de zon

Als de zon niet vooruit te branden is dan profiteert sneeuw daar natuurlijk schandalig van. Ik woon dan wel in het diepe zuiden, maar na een week liggen er hier nog steeds hopen van dat witte goedje. Vanmorgen leek het met de gladheid gelukkig mee te vallen. Tot ik het bruggetje naderde. Ik zag het al van verre. Twee brommers, drie fietsers en, als optelsom van de vervoermiddelen, ook vijf personen zag ik gevloerd liggen. Geweldige kwaliteit ijzel.

Het zou de allerlaatste winter zijn dat ik naar mijn werk fietste, realiseerde ik me. Nog een paar maandjes volhouden. Om net voor de finish een arm of been te breken, leek me niet sympathiek ten opzichte van mijn werkgever. Ik draaide me om en fietste de andere kant op. Het bruggetje is een cruciaal punt op mijn route en de rit duurde nu tien minuten langer. Ik kwam dus vijfentwintig minuten te laat op mijn werk. Normaalgesproken is dat maar een kwartier.

Vanavond, in het donker, liet ik onze hond in het park uit. Ze moest poepen. Na haar voortvarende ontlasting zocht ik een poepbuiltje in mijn rechterbroekzak en haalde de telefoon uit mijn linker. Het is altijd een heel gehannes om zo’n builtje open te krijgen én gelijktijdig de zaklampfunctie van de telefoon te activeren. Ik word er steeds handiger in. De drol kwam in het builtje terecht en vrolijk vervolgden hond en ik onze weg. Ik hoorde vijf meter verder ‘floeizzzz’. Ik wist al hoe laat het was. Kwart voor negen én de stront van de hond van iemand anders onder mijn schoenzool. Gelukkig dat de sneeuw een week was blijven liggen. Na een kleine onderzoolse wasbeurt was de zool weer spic en span.

Thuis lag de envelop die ik nog niet geopend had. Dat deed ik snel omdat ik anders niet wist hoe ik de brief die erin zat, moest lezen. Het schrijven kwam van mijn werkgever. Die was heel blij met me geweest de afgelopen dertig jaar, stond erin. Zoiets stel ik erg op prijs. Ik kreeg het er gewoon even warm van ondanks het feit dat de verwarming maar op 17 graden stond. Maar genoeg is genoeg, viel er ook in te lezen. Ik zou op 14 april de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt hebben en dan moest ik onderhand toch maar eens echt mijn biezen pakken.

Zoiets zwart op wit te zien staan, is een dreun. Je wist het, maar nu komt het als een klap in je gezicht. Na dertig jaar begin je het eindelijk een beetje naar je zin te krijgen op je werk en snap je de meeste dingen bijna. Dan is het van de een op de andere dag voorbij. Ik zal de sneeuw gaan missen, de gladde bruggetjes en het te laat komen. Het gezever onderling, het gepuzzel met probleempjes, de soep en de karnemelk uit de kantine. Maar het meest zal ik mijn collega’s missen.
Maar het is wat het is en dat is goed.
Als het niet goed was, zou het iets zijn waarvan ik wilde dat het anders was en dat wil ik niet.

Nu ik die laatste twee maffe zinnen hierboven teruglees, denk ik dat voor mij en mijn werkgever goed is dat ik in april opga ik de fascinerende wereld van mijn eigen ongebreidelde fantasie en zachtjes verdwijn uit de geheugens van iedereen die ik heb mogen leren kennen op mijn werk. Zo hoort het. Zo gaat het.  Zo werkt het. Zo steekt het leven in elkaar. Prachtig toch!
Stiekem hoop ik wel dat heel af en toe mijn naam nog eens valt op de plek waar ik met intens plezier dertig jaar van mijn werkzame leven heb doorgebracht én waar ik – eerlijk is eerlijk – ook gezucht, gemopperd en gestrest heb. Want ook dat hoorde erbij. Prachtig toch!