Als ik midden op straat een paard, een schaap of een Bengaalse tijger tegen het lijf loop dan knipper ik niet eens met mijn ogen. Zoogdieren boezemen me geen angst in. Behalve dan de walvis maar die zie je gelukkig weinig op het vasteland.
Van klein grut krijg ik echter de kriebels en de bibbers. Vooral als ze acht of helemaal geen poten hebben. Spinnen, muggen, wormen en pissebedden bezorgen me koude rillingen.
Ik begon te vermoeden dat ze het erom deden. Zolang er boomstammen voorhanden waren, moesten ze blijkbaar gefiguurzaagd worden en mocht ik er weer iets van gaan vinden.
Deze keer zag ik de man al van verre gehurkt zitten. Nooit geweten dat op die plek ook een waterpartij lag. De regen viel, over nattigheid gesproken, met bakken naar beneden. Bij zo’n hondenweer heb ik een vrolijk regenpakje aan want ik haat vocht op mijn lijf.
Het was de tweede keer in korte tijd dat ik hem bezig zag en dan bouw je toch een band met zo iemand op. Geen idee of dat wederzijds was maar ik zwaaide enthousiast toen ik hem met mijn fiets naderde. Hij zat met zijn rug naar me toe en zijn kettingzaag produceerde net als de keer daarvoor een oorverdovend lawaai. Hij hoorde of zag me niet.
“Respect man”, riep ik omdat ik die woorden ook wel eens een keer wilde gebruiken. In de stromende regen was hij, na Meertjesven en Molenven, nu met een nieuw woord bezig. Ik had het vermoeden dat het deze keer weer op ven zou gaan eindigen.
Op de terugweg was de boomstam klaar. Ik stapte af om het kunstwerk rustig te kunnen bewonderen. Het was die dag nog geen seconde droog geweest en dus zaten regenjas en -broek weer om het ranke lijf.
Ik stond, zo leerde de inscriptie me, voor het Vliegenven. Gelukkig waren er geen vliegen te bekennen. Dat zijn namelijk ook beestjes waar ik een vliegende hekel aan heb. Ik bezit niet voldoende biologische kennis om te melden of vliegen eigenlijk wel tegen regen kunnen. Ik nam aan dat ze gezellig met z’n allen iets aan het doen waren wat vliegen zoal doen als het geen barbecueweer is.
Toen ik weer op mijn zadel wilde klimmen, schoot mijn voorband weg. Mijn zitvlak en het asfalt kwamen elkaar twee seconden later tegen. De schade viel op het eerste gevoel mee – geen gebroken ledematen of gescheurde spieren – en ik voelde aan mijn achterwerk om de regenbroek op oneffenheden te controleren. Er bleef iets aan mijn rechterhand plakken. Ik keek ernaar en voelde mijn lunch omhoog komen. Een andere naam voor het ven was toepasselijker geweest, vond ik.
Waarschijnlijk had de man voor hij met zijn zaagwerk begon terecht geconstateerd dat de boomstam te kort was voor het woord Naaktslakkenven.