In ons dorp hebben we rare kostgangers. Eén van hen, een acrobaat, bivakkeert in het natuurgebied De Malpie. Al jaren komen we hem onderweg tegen en steeds verbaas ik me erover hoe hij stand weet te houden aan de oever van het grootste ven. Hij hangt bijna plat voorover en moet al zijn talenten aanspreken. Zijn onderste takken zweven net boven het water en zijn wortels komen voor driekwart uit het zand omhoog. Een boom die uit het pure acrobatenhout is gesneden.
Zelf wilde ik als kind ook acrobaat worden, hoewel mijn moeder daar een ander idee over kreeg toen het twee keer bijna fout afliep. De eerste keer had ze alleen van horen zeggen, maar de tweede keer zat ze op de eerste rang.
Toen mijn eerste acrobatische toer mislukte, liep ik geen zichtbare schade op. Ik was alleen een paar tellen buiten bewustzijn geweest. Bij een fraai uitgevoerde sprong door de lucht in de tuin bij een vriendje bleef ik halverwege met mijn keel aan de waslijn bungelen.
Thuis hadden we een schommel in de berging aan een zware balk hangen. Door de deur open te laten, kon ik een angstaanjagende hoogte bereiken. Ik schommelde als een gek, liet los, vloog door de lucht en trof mijn moeder, die net uit de keuken kwam, vol op het lijf. Ik strompelde zes weken noodgedwongen in de richting van een andere carrière.
We wandelden op De Malpie en in de verte zag ik iemand tegen de platliggende boom omhoogklimmen. Ik durfde er geen eed op te doen dat de boom dit klimgeweld op zijn oude dag nog aan zou kunnen. Ik moest hem voor verder onheil behoeden. Voorwaarts spurtend, riep ik zo hard als ik kon: Hé, kom als de sodemieter van die boom af.’
Ik hoorde een plons en zag water omhoog spatten. De boom hing nog steeds onverschrokken en sereen voorover. De boomklimmer klom drijfnat en beduidend minder vreedzaam op de kant.