Op tien meter na had ik mijn lunchwandeling erop zitten toen ik een luide stem hoorde. Uit het raam van een stilstaande joekel van een vrachtwagen was een groot hoofd verschenen. Van de woorden die me tegemoet waaiden, kon ik met de beste wil van de wereld geen chocola maken. Nederlands spreek ik redelijk, Duits en Engels behoorlijk en Latijn, Spaans en Frans beroerd. Volgens mij kwam hetgeen ik in mijn oren getoeterd kreeg uit een taal waarvan ik nog nooit eerder een flard had opgevangen.
De chauffeur besloot van zijn hoge zichtplaats af te dalen en met vragende ogen breeduit voor me te gaan staan.
‘Sprechen sie Deutsch?’, probeerde ik goedgemutst. De man schudde driftig met zijn hoofd.
‘Do you speak English?’, was mijn tweede, vol vertrouwen, gestelde vraag. Weer ging het forse hoofd van links naar rechts.
‘Parlez-vous Français?’ , vroeg ik toen zonder na te denken. Dom van me.
De man fleurde zichtbaar op. ‘Qui, un petit peu’, kwam het blijmoedig uit zijn mond.
Au revoir en dressoir nog eens aan toe. Van die vier jaar Frans die ik noodgedwongen ooit had moeten doorstaan, was schrikbarend weinig blijven hangen. Oh là là, dit ging hem niet worden.
De chauffeur bemerkte mijn opkomende paniekaanval en toverde een vel papier tevoorschijn dat hij voor me hield. Zijn rechterwijsvinger vloog naar het adres. Ik haalde opgelucht adem. We bevonden ons in de straat waar hij moest zijn en ook nog eens precies voor het pand dat correspondeerde met het huisnummer. In dat gebouw werkte ik vier dagen per week. Ik stak mijn wijsvinger in de lucht ten teken van ‘nu even goed opletten’. Ik draaide me een kwartslag om en wees naar het nummer op het hekwerk dat de straat scheidde van een bedrijfsterrein. ‘Ici, nombre trois’, riep ik enthousiast. Parblue, dat had ik er goed vanaf gebracht. Na het ‘Merci beaucoup, monsieur’ klom de chauffeur het trapje naar zijn cabine weer op. Ik was net te laat om hem vriendelijk en zo trots als een pauw toe te knikken.
Wat moet het toch heerlijk zijn voor een verdwaalde chauffeur uit een ver land als je zo’n natuurtalent op taalgebied treft als ik. ‘Tu est tres bien’, complimenteerde ik mezelf en liep rustig naar de hoofdingang van nombre trois. De joekel van de vrachtwagen gaf vol gas en had een knalpijp die aan vervanging toe was. Ik verschoot me een ongeluk, verloor mijn evenwicht en belandde met mijn achterwerk op la trottoir. Of was het nou le trottoir, vroeg ik me zittend af.